Het verhaal van Jezus Christus begint met Kerstmis, de viering van zijn geboorte in Bethlehem. Maria en Jozef, zijn ouders, reisden naar Bethlehem waar Jezus in een stal werd geboren omdat er geen plaats was in de herberg. Deze gebeurtenis markeert het begin van zijn leven op aarde en wordt jaarlijks gevierd door christenen over de hele wereld. De geboorte van Jezus werd aangekondigd door engelen en gevierd door herders en wijzen uit het Oosten, die hem geschenken brachten.
Jezus groeide op en begon op volwassen leeftijd zijn openbare bediening, waarin hij predikte, wonderen verrichtte en de liefde en boodschap van God verspreidde. Zijn leven op aarde bereikte een dramatisch hoogtepunt op Goede Vrijdag, de dag waarop hij werd gekruisigd door de Romeinse autoriteiten. Dit was een gevolg van de veroordeling door religieuze leiders die zijn invloed en boodschap als bedreigend zagen. Goede Vrijdag herdenkt het lijden en de dood van Jezus, een offer voor de zonden van de mensheid. Drie dagen later, op Pasen, stond Jezus op uit de dood, wat de overwinning op de dood en de belofte van eeuwig leven symboliseert voor zijn volgelingen.
Na zijn opstanding verscheen Jezus gedurende veertig dagen aan zijn discipelen en vele anderen, onderwijzend en bevestigend dat hij de Messias was. Op Hemelvaartsdag, veertig dagen na Pasen, steeg Jezus op naar de hemel voor de ogen van zijn discipelen, zittend aan de rechterhand van God de Vader. Tien dagen daarna, op Pinksteren, zond Jezus de Heilige Geest naar zijn discipelen, wat hen de kracht gaf om zijn boodschap verder te verspreiden. Pinksteren wordt gezien als de geboorte van de christelijke kerk, aangezien de discipelen met nieuwe moed en kracht begonnen te prediken en het evangelie te verspreiden.